Deze tijd van avondklok en weinig bezoek heeft een voordeel: je gaat weer wat meer lezen. Ik las van Carel Blotkamp The End. The Artists’ Late and Last Works. Het boek is al in 2019, maar ik was er nog niet aan toegekomen. Ik lees altijd graag teksten van Blotkamp. Hij heeft een fijn gevoel voor details en stelt vragen die er toe doen. Dat zijn veelal vragen die het strikte gebied van de academische kunstgeschiedenis overschrijden, die raken aan psychologische en existentiële vragen. In The End schrijft hij niet alleen over de laatste werken van kunstenaars, maar ook over hoe kunst sowieso iets te maken heeft met eeuwigheid en dus met de dood en hoe het thema dood een rol speelt in veel kunstwerken. Daarnaast schrijft hij over de mythevorming rond de laatste werken van kunstenaars. Over de romantische wens van het publiek in kunstenaars bovengevoelige geesten te zien die hun eigen dood voorvoelen. Of over genieën die hun dood overwinnen en in hun laatste kunstwerk ons iets van het eeuwige, het bovenaardse tonen. Bovendien wijdt Blotkamp enkele paragrafen aan het fenomeen van de late stijl, de zogenaamde Alterstil, de stijl van kunstenaars die zich op hoge leeftijd niets meer aantrekken van de geldende normen en een totaal eigen stijl ontwikkelen. En al deze onderwerpen worden voorzien van allerlei prachtige voorbeelden. Kortom, het lijkt wel een boek waarin Blotkamp zijn academische nalatenschap bij afscheid aan de universiteit in één keer de wereld in wil slingeren. Het is een inspirerend boek, maar voor mij mist het in zijn veelzijdigheid samenhang en conclusie. Ik hoop dat Blotkamp dit boek niet als zijn zwanenzang beschouwt.
Een paar jaar geleden nam ik me voor een verzameling te maken van laatste werken van kunstenaars. Dat viel niet mee, want ik liep aan tegen de problemen die Blotkamp in zijn boek beschrijft: de meeste kunstenaars houden geen precieze administratie bij van hun werken. Bovendien: wanneer is een kunstwerk klaar? In feite kan de kunstenaar elk werk dat in het atelier staat nog weer oppakken en wijzigen. Gaat het trouwens wel om het letterlijk laatste werk of gaat het om het werk dat de kunstenaar bewust als laatste werk maakt?
Grappig dat de voorbeelden die ik toen interessant vond, bij Blotkamp maar een heel kleine rol spelen (Henri Matisse, Louise Bourgeois). Één ontbreekt er zelfs: het late werk van Paul Klee. Inmiddels zal de vaste lezer van mijn berichten wel weten dat ik een fan van Klee ben, van zijn levendige werk, vol fantasie en humor. Maar ik denk toch echt dat het voorbeeld van de late werken van deze kunstenaar een extra dimensie toevoegen aan wat dergelijke werken voor de maker en voor het publiek kunnen betekenen.

Paul Klee, Paukenist, 1940, 35×21 cm. Bern: Paul Klee Stiftung
Vaak wordt het laatste werk van Paul Klee vergeleken met het Requiem van Mozart. Klee, die prachtig viool kon spelen, zou er geen bezwaar tegen hebben gehad, denk ik: Mozart was zijn favoriete componist. Hoe Mozart aan zijn Requiem werkte, is bekend van de film Amadeus. Het beeld van de componist met koorts in bed, en geplaagd door angstige hallucinaties is een icoon geworden van de laatste scheppingen van een artistiek genie. Mozart heeft inderdaad aan het Requiem gewerkt tot vlak voor zijn plotselinge dood, maar de film suggereert dat de bijna goddelijke inspiratie hem uitput en hem zijn leven in versneld tempo ontneemt. Of dat zo is geweest, daar kun je op zijn minst vraagtekens bij stellen.
Anders dan Mozart, die jong en onverwacht stierf, heeft Klee bij zijn sterven al 4 jaar een zeldzame, progressieve ziekte (scleroderma) en echt jong is hij ook niet meer: de beeldend kunstenaar werd geboren in 1879 en stierf in 1940. Hij hoeft geen voorzienende gaven te hebben om zijn dood te zien aankomen. Zijn werken in die laatste jaren laten zien hoe hij dat ervaart. Net als Mozart werkt Klee in de laatste jaren van zijn leven als een bezetene. Tussen 1937 en 1940 maakt hij meer dan 2300 werken. Zijn vrouw schrijft in 1937 in een brief hoe de bladen met tekeningen een voor een tot laat in de avond “op de grond rolden”.
De Paukenist bovenaan dit stuk kondigt de dood aan. Knauer, de paukenist van de Opera in Dresden van wie Klee een groot fan was, was juist overleden. Een van de andere tekeningen uit de serie paukenisten die Klee in 1939-40 maakte, heet ook Knaueros. Klee heeft gedurende zijn hele leven muziek als voorbeeld genomen voor zijn beeldend werk. In aantekeningen die we over hebben van zijn lessen aan het Bauhaus, kunnen we zien hoe hij ritme in zijn composities probeerde te brengen door muzikaal ritme in beelden te vertalen. Een lijn die de beweging van het stokje van de dirigent of van de violist volgt, de herhaling van ronde bollen als die van noten op een notenbalk. Zo lijken de stokken van de Paukenist hier een eenvoudig 2-delig ritme aan te geven, als van een hartslag, of van voetstappen. De trommelaar herinnert bovendien aan het skelet dat in traditionele Duitse dodendansen met twee botten de trom roert. Klee verwerkte graag elementen van volksvertellingen en mythes in zijn beelden.

Paul Klee, Dood en vuur, 1940, 44×46 cm, Bern: Paul Klee Stiftung
In veel andere werken in deze jaren is de dood concreet aanwezig. Regelmatig staren de holle ogen van doodskoppen je aan. Zie bijvoorbeeld de witte schedel in Dood en vuur. Met een beetje goede wil kan je in de witte schedel de letters van het Duitse woord Tod lezen. Het vuur is vooral zichtbaar in de gekozen kleuren. Gaat het hier om het vuur van de hel zijn of om het vuur dat alle leven op aarde verzengt?
Paul Klee, drie van de vele engelen die hij in 1939-40 tekende: Verstrooide engel; Engel nog vrouwelijk; Twijfelende engel.
Het meest gefascineerd ben ik door de serie engelen die Klee in de laatste jaren van zijn leven tekent. Daarin lijkt hij niet zozeer het bovenaardse van deze wezens te benadrukken. Zijn engelen hebben juist een gebrek, zijn menselijk: ze zijn verstrooid, ze twijfelen, of ze zijn lelijk. En in een artikel van een arts over de scleroderma van Klee las ik dat de gekromde vingers van de Verstrooide engel de vergroeiingen van de ziekte tonen.
Er is alle aanleiding om Klee’s laatste werken te zien als onderdeel van het gevecht dat hij levert om de dood in het gezicht te zien en zich ertoe te verhouden. Gedurende zijn leven tekent Klee veel engelen en vaak is de aanleiding een overlijden van iemand die hij kent. Hij gebruikt de engelen in hun traditionele functie, die van beschermer van de mens en begeleider van de mens naar de hemel. Die rol van beschermer is goed te zien in de tekening hieronder uit 1931.

Paul Klee, Onder de hoede van een engel, 1931
Maar als je de engelen bekijkt tegen de achtergrond van het romantische ideaal dat een kunstenaar aan het eind van zijn leven in een laatste krachtsinspanning ons iets van de hemel laat zien, dan werpt Klee ons toch wel terug op ons aardse zelf. Maar nog steeds vol kinderlijke fantasie en humor. Daarvoor spant hij zich met zijn kromme vingers tot het laatst van zijn leven in.
Paul Klee, nog eens drie engelen: Lelijke engel; Meer vogel; Het huilt. Alle drie gedateerd 1939.






Plaats een reactie